In de Meimaand van het jaar 1814 noteerde men in een verklaring bij de gemeenteontvanger dat ene Jacobus Walravens vier maal het vuur onder zijn brouwketels had aangestoken. Deze brouwketels hadden een inhoud van 15 hectoliter. De kleine bierbrouwerij genaamd “De Mol” bevond zich in een stenen gebouw, en was met stro gedekt. De brouwerij had twee brouwketels, twee kuipen en een koelbak. Men produceerde er jaar lij les drie tot vier brouwketels gemeen bier. Met gemeen bedoelde men niet ‘slecht1, zoals het woord gemeen nu gebruikt wordt, maar ‘gewoon1 dagelijks bier of bier dat bij het tafelen gebruikt werd. Vier maal 1500 liter per jaar was echt brouwen voor de eigen consumptie van de afspanning.
Een afspanning betekent dan weer dat er een geregelde koetsdienst was. Op dergelijke boerderij, herberg of brouwerij kwam er immers regelmatig volk voorbij. Terwijl er verse paarden voor de koets werden gespannen, kon men eten of drinken. Een afspanning was, om een groot woord te gebruiken, een multifunctioneel gebeuren. Allicht was er op de hoeve ook een knecht die een loszittend paardenijzer kon vervangen of terug vastkloppen.
Deze kleine hoeve behoorde toe aan Peeter Verheylewegen (1747). Zijn zoon Hendrick, eveneens een landbouwer, baatte enige tijd een kleine distillerij uit. In 1781 startte hij in de ouderlijke hoeve een brouwerij op. Hij brouwde meer dan een kwart van het jaar. De parochieregisters van Dilbeek vermelden de geboorte van Peeter Verheylewegen op 25 Mei 1690. In 1814 werd deze brouwerij verhuurd aan Jacobus Walravens. Na Jacobus kwamen diens zoon Charles, en vervolgens Jean en Paul Joseph, die tot ver in de 19° eeuw deze brouwerij uitbaten. In de gemeenteregisters van 1816 staat hij ingeschreven als herbergier.
In 1834 is de productie reeds gestegen tot 700 hl. Daartoe werd 750 kg hop, 142 kg tarwe en 284 kg gerstemout gebruikt. Te meten aan de verhouding tarwe ten opzichte van gerstemout, kunnen we afleiden dat er toen Lambic gebrouwen werd.
Op 9 juni 1832 vermeldt de acte bij notaris Jean Baptiste Van den Eeckhoudt uit St Kwintens Lennik dat ‘de behuisde hofstede genoemd “Het Molleke” gelegen binnen de gemeente Itlerbekc, met daarbij horende de werktuigen van de brouwerij’ toekwam aan weduwe Anna Catherina Verheylewegen.
Vervolgens kwam de brouwerij/hofstede door erfenis in handen van Guilelmus De Doncker en Maria Theresia Lindemans, Anna-Catherina De Doncker en Eugenius Gustavius Van de Putte. De akte van 11 september 1897 vermeldt vervolgens Paulus Josephus Walravens en Albertina De Smedt.
Voor notaris Charles Marie Joseph Claes uit Brussel kwam, na het gemeenschappelijk overlijden van de echtelieden, de nalatenschap op 18 september 1911 toe aan hun schoonzoon Gerardus Franciscus Timmermans. Hij had zelf reeds een brouwerij in St Pieters Leeuw. Het is merkwaardig om te constateren hoe in deze korte beschrijving reeds een aantal familienamen voorkomen van nu nog bestaande brouwerijen…
Een duidelijke vermelding ven Lambiek bier en Faro en Meer is uit de brouwerij Walravens, komt voor in 1866 in de notulen van een openbare verkoop in Brussel, In de kelders van de Cabaretier Michel Van Begin, gestorven in december 1866, waren grote hoeveelheden van dit bier te vinden. Het was duidelijk dat de brouwerij van de familie Walravens toen reeds niet meer onder de toren verkocht, maar actief aan expansie dacht.
Anderzijds vermeldde “La Gazette de Bruxelles” Landbouw-Industrie-Handel in 1863 het bestaan van Lambic, Faro en Meerts bier als “bière de ménage”, wat er op wijst dat het bier als tafelbier gebruikt werd. Dit werd geleverd in tonnen van 25 liter.
Uit handelsgeschriften van de 16° en de 17° eeuw leren we dat onze artisanale bieren een belangrijke afname vonden in het Oosten. De handelsattaché uit Constantinopel bestelde 200 flessen Gueuze-Lambic bij een brouwer uit Brussel. Ze werden verstuurd naar Constantinopel voor rekening van Sultan Abdul Medjid.
De naam Lambic zou een afkorting zijn van Allambique. De brouwketels van vandaag hebben nog steeds de merkwaardige vorm van een Allambique, zoals men deze in Frankrijk gebruikt voor het stoken van Calvados, De Allambique is een toestel dat uit Noord-Afrika kwam, via Spanje en Frankrijk, en bij ons in gebruik kwam. Het vindt zijn oorsprong in het Midden Oosten. Oorspronkelijk werd het hier in een open kuip gebrouwen, en met houten roerspanen met de hand geroerd.
De brouwfederatie kent nu nog altijd “De orde van de roerstok”. Dit koken gebeurde uiteraard in relatief kleine kookkuipen. Met het gebruik van de Allambique kwamen er ook grotere koperen kookketels. De brouwers verwerkten tarwe en gerst tot bier. Vele brouwers waren indertijd ook jeneverstokers. Het jeneverstoken werd bij de aanvang van de 20° eeuw geregeld door de wet op de openbare dronkenschap, de “Wet Van de Velde” genoemd.
Toen in 1911 de jongste dochter van Paul Walravens, Celina, huwde met een brouwerszoon Frans Timmermans uit Zuun, was de grote verandering een feit. De boerderij en fruitkwekerij werden stopgezet en alle energie werd toegespitst op de brouwerij. Dit betekende ook dat men voortaan krieken moest inkopen. Voor de fruitbieren gebruikte men vroeger de opbrengst van de eigen boomgaarden. Nu nog ken ik een kleinere brouwerij die kriekenbier maakt met de eigen opbrengst. Maar als het een slecht kriekenjaar is , ja.,, dan maakt men geen of slechts weinig kriekenbier.
In 1920 werd de afspanning gesloten. Nadien werd ze gesloopt; op die plaats werd het huidige woonhuis opgetrokken. Frans brengt het tot burgemeester en de gemeente Itterbeek wordt jarenlang vanuit de brouwerij bestuurd. Wanneer Frans overlijdt, herdoopt zijn schoonzoon Paul Van Cutsem “Brouwerij De Mol” tot “Brouwerij Timmermans”.
Timmermans behoudt haar authenticiteit en vakmanschap en geniet van de unieke expertise van Anthony Martins « Finest Beer Selection », waartoe de brouwerij al sinds 1993 behoort.